De Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit verplichten bedrijven om de risico’s met betrekking tot explosiegevaar schriftelijk vast te leggen in een Explosieveiligheidsdocument.
Een onderdeel hiervan is het definiëren van de gebieden (zones) waarin explosiegevaar kan optreden. Om dit te kunnen vaststellen moet je onder meer kennis hebben van de gevarenbronnen, de aanwezige explosiegevaarlijke stoffen en de aanwezige ventilatie waarbij niet alleen de verversingsgraad telt maar ook de bedrijfszekerheid van de ventilatie van belang is.
De zones worden stapsgewijs ingedeeld op basis van de kans op het aanwezig zijn van een explosief gas- of stofmengsel. Dit begint bij zone 0 als er vrijwel altijd een explosief mengsel aanwezig is, zone 1 als de kans tijdens normaal bedrijf groot is en zone 2 als de kans gering is. Voor stofmengsels wordt er het cijfer 2 voor geplaatst, dus zone 20, 21 of 22.
De ventilatie is vervolgens van belang voor het bepalen van de grootte van de zone. Hoe beter er (gegarandeerd) wordt geventileerd hoe kleiner de zone zal zijn.
Omdat er binnen een gevarenzone speciale (lees dure) explosieveilige apparatuur moet worden toegepast is het vanuit financieel oogpunt van belang om de gevarenzones zo veel mogelijk te beperken. De meerkosten van een uitgebreider ventilatiesysteem wegen vaak makkelijk op tegen de aanvullende kosten van explosieveilige apparatuur en verlichting.
Natuurlijk moet het voorkomen van gevaarlijke gebieden altijd voorrang krijgen maar het is prettig als dat ook kostentechnisch wordt ondersteund!
Het is niet verplicht om een gevarenzone-indeling op een gevarenzonetekening weer te geven maar omdat dit veel verduidelijkt is het wel gebruikelijk. Afhankelijk van de dampen worden de zones daarin vaak met een ‘’hoedjes-model’’ weergegeven